Het is elke keer weer een verrassing. Niet alleen de expositielocatie, maar vooral ook welke tekeningen geselecteerd zijn. Aan Manja van der Storm de pittige taak om dit voor elkaar te krijgen. En dat inmiddels voor de 11de keer. In Projectruimte BMB van José Jonkergouw, is tekenkunst geen vreemde eend in de bijt. Het is een prachtige, ruime locatie, die op dit moment met 220 tekeningen is gevuld. Je zou het niet zeggen als je de opstelling ziet, maar de werken zijn puur op alfabetische volgorde geordend. De ruimte leent zich ervoor om de tekeningen als groepjes bij elkaar te hangen. Per muur ontstaan mooie combinaties en contrasten, die de werken extra tot hun recht laten komen.
Herkenning
Zodra je de ruimte binnenloopt zie je dat wat je zojuist op straat in het echt hebt gezien, terug in de werken van Jet Altenburg. Met behulp van grafiet heeft ze twee vrouwen getekend, die volledig op lijken te gaan in hun telefoongesprek. De kunstenaar weet een banale, dagelijkse bezigheid om te zetten in een monumentaal werk. Het is alsof ze de handelingen bevriest. Alleen de lading winkeltassen, de luchtige kleding en donkere schaduwpartijen, onthullen dat het zonnig is en – in ieder geval één van de vrouwen – gewinkeld heeft. Doordat verder iedere context en daarmee ook tijd ontbreekt (alhoewel één van de dames op haar horloge kijkt), worden de figuren inwisselbaar. De figuren zijn voor iedereen herkenbaar, zonder dat je ze daadwerkelijk hoeft te kennen. Toch creëert Altenburg ook afstand. Het wit van het papier werkt isolerend. De dames lijken in hun eigen wereldje te leven en op te gaan in hun telefoongesprek. Hoewel ze in contact staan, zijn ze dat niet met hun daadwerkelijke omgeving of met ons als kijker. Een herkenbaar fenomeen.
Mee dwalen
Margreet Bouman (1953) gebruikt al jarenlang haar eigen gezicht in haar werk. Ook in het Tekenkabinet zijn twee werken te zien, waarop haar gezicht verschijnt. De afsnijding van haar gezicht, onderaan de rand, is bijzonder. Het zorgt ervoor dat maar een deel van haar gezicht te zien is: haar ogen, een oor en haren. Deze weergave laat je de context waarin ze zichzelf heeft weergegeven, op een andere manier bekijken. Het landschap lijkt uit haar hoofd te zijn ontsprongen. Alsof je een kijkje door haar ogen naar haar geest mag nemen. Die gedachte wordt nog eens extra door haar manier van tekenen onderstreept. Ze lijkt al krassend naar vormen te zoeken. Terwijl je met je ogen over het papier dwaalt, krijg je het gevoel alsof je haar tekenproces kunt volgen en dus opnieuw in haar hoofd kruipt. Verschillen in richting, toon en textuur maken het spannend en laten je mee dwalen door haar binnenwereld.
Balpen
Die spanning van het tekenproces is ook voelbaar in het werk van Hannie van Dalen. Met Bic-pen heeft de kunstenaar uiterst zorgvuldig lijnen getrokken, die je met het blote oog kunt volgen. Met minimale middelen weet zij een enorme kracht te creëren. In het werk ‘De vrijheid om vrij te zijn’ laat ze een figuur van ons wegroeien in een bootje. In een kleine rechthoekig blok heeft ze dunne, haast zinderende lijntjes getrokken, die water suggereren. De roeier is niet meer dan een kleine vlek, voorzien van twee karakteristieke streepjes: de roeispanen. Van Dalen weet de witte rand van het papier mooi in te zetten. Het kadert het werk niet in, maar biedt ruimte om het werk in gedachten uit te breiden. Het werk ademt letterlijk vrijheid uit.
Explosief
Het werk van Lenneke van der Goot (1979) laat zich direct herkennen, ook al heeft ze verrassende, nieuwe stappen gezet. Zoals altijd voeren materialiteit, textuur en sterke kleurcontrasten naast het gebruik van zwart-wit de boventoon. Terwijl ze haar figuratieve werken van met name dieren al langer had losgelaten, blijkt ze ook de complexe, geometrische figuren, die ze als ruimtelijke vormen op het platte vlak weergaf, op een andere manier te benaderen. Zowel in het Tekenkabinet als op de Art on Paper is te zien dat ze de laatste tijd haar drager openbreekt en onderdeel laat worden van het werk. De geometrische figuur wordt niet meer als ruimtelijke entiteit weergegeven, maar daadwerkelijk opgebouwd als collage. Door te spelen met een mix van vormen, structuren, kleuren en zwart-wit, weet ze werken te maken, die bijna letterlijk van de muur knallen.
Verhuld
Susanne Maria Wolf weet juist op een verstilde manier je aandacht te grijpen. Haar tekeningen met de titels ‘Hiding in Lahore’ en ‘My name is Zaima’, tonen twee portretten van vrouwen, die nauwelijks zichtbaar zijn. In haar werk houdt ze zich bezig met zaken als identiteit en hoe deze onderdrukt, verhuld, gewijzigd en gemanipuleerd kan worden. Ook al worden beide vrouwen – als gevolg van hun sluiers – bijna volledig aan ons zicht onttrokken, kunnen we aan de materiaalbehandeling de toewijding en zorgzaamheid zien, die Wolf aan hen heeft besteed. De kleine steekjes die ze met naald en draad op het papier heeft aangebracht, herinneren aan littekens maar creëren oppervlakkig gezien ook een dessin op de sluier. Met minimale middelen weet de kunstenaar verdriet en pijn op te roepen, waardoor het werk onder je huid kruipt.
Bed
De lijntekeningen van Stella de Kort (1987) doen in eerste instantie aan illustraties denken. Waarschijnlijk vanwege de verhalende component in haar werk en haar tekenwijze. Met een duidelijke, directe lijnvoering geeft ze haar eigen bed weer, dat overigens meer weg heeft van een multifunctionele leefruimte. Zo hangen er kledingstukken aan het voeteneind, slingeren her en der wat sieraden rond, staat er een drankje onaangeroerd op het nachtkastje en steken hier en daar wat stekkers uit het stopcontact. Hoewel het bed te klein is – of er gewoonweg te veel spullen zijn – fungeert het meubel ook als opbergruimte, gezien de boxen die aan de onderkant uitsteken. De tekeningen herinneren aan Tracey Emin’s bed. Het werk van De Kort nodigt echter tot een positievere interpretatie uit. Door haar bed meermaals weer te geven, krijgt het de vorm van een dag- en in dit geval ook nachtboek. Haar tekeningen geven een intiem kijkje in haar leven.
Grimmig mooi
Waar het bed van De Kort vooral anekdotisch en voor menigeen herkenbaar zal zijn, heeft de van origine Noorse kunstenaar Espen Strandhagen twee bedden getekend, die eerder een grimmige sfeer uitstralen. In zijn recente serie ‘There is a Bed’ lijkt hij het macabere aspect in zijn werk voor het eerst openlijk naar voren te brengen. Terwijl hij deze thematiek voorheen eerder onderhuids of vaak wat subtieler verwerkte, kan niemand om de rode plas heen, die vanuit het bed op de grond sijpelt. Toch stoten of schrikken zijn werken niet af. Strandhagen weet door zijn nauwgezette – bijna technische manier van tekenen – in combinatie met een verfijnd kleurgebruik, de beschouwer voor zich te winnen. Doordat de kijker in eerste instantie door zijn tekenkunsten wordt gecharmeerd, zal deze zich pas later gaat afvragen: ‘waar kijk ik eigenlijk naar?’
Echt vreemd
Ook het werk van Jos van der Sommen (1961) vraagt om een tweede blik. Alledaagse onderwerpen, zoals een Fiat Panda en een uit de kluiten gegroeide kamerplant, worden samengevoegd in één werk. Hun combinatie werkt vervreemdend. Maar waar ‘m dat nu precies in zit, daar kun je moeilijk de vinger opleggen. Misschien ligt het vooral aan de realistische manier van tekenen en door het gebruik van zwart-wit, waarmee een bepaalde waarheidsgetrouwheid wordt gesuggereerd. Het lijkt alsof Van der Sommen deze auto daadwerkelijk ergens langs heeft zien rijden en er een tekening van heeft gemaakt.
Taal
Het werk ‘TRAPPENWOUD’ van PJ Roggeband heeft mij aan het lachen gebracht. De eenvoud waarmee hij taal en tekening doeltreffend bij elkaar weet te brengen, wordt ook nog eens visueel onderstreept door de drager waarop hij werkt: een pagina uit een lijntjesschrift. Het is complexe eenvoud, die doeltreffend werkt.
Ideaal
Ook Anja Sijben (1966) heeft mij met haar werken uit de serie ‘De ideale man’ aan het lachen gekregen. In het Tekenkabinet blijkt dat deze man netjes op een stoel wacht (terwijl de vrouw waarschijnlijk aan het shoppen is) en op een regenachtige zondagmiddag mee kunst gaat kijken. Bij de laatste lijkt het alsof er op de achtergrond twee vrouwelijke ogen zijn weergegeven, die goedkeurend het geheel gadeslaan. Het maakt ‘the gaze’ – oftewel ‘wie kijkt’ – direct duidelijk. Het uitspelen van clichébeelden over genderpatronen heeft in Sijbens werk een humoristische lading, maar krijgt in het actuele debat vanzelf ook een serieuze ondertoon.
Getekende verbanden
Perceptie is een terugkerend thema in de werken van het Tekenkabinet. Zo ook in het werk van Niels Janssen (1967). Normaal maakt hij grote, doorwerkte tekeningen, waarin beeld, taal, (associatieve) herinneringen, het alledaagse en het wereldse, bewust maar ook onbewust samenkomen. Hij gebruikt zelf de term ‘psychografie’ om zijn werk te omschrijven. Zijn werk kan als een neerslag van zijn geest worden beschouwd. Terwijl hij in zijn grote werken al die elementen in getekende constructies samen laat komen, hangen in het Tekenkabinet twee werken waarbij hij elementen uit zijn grote werk heeft geïsoleerd en als losstaande gegevens onderzoekt. Het werk ‘Spirit, Matter, Medium’ – een onderwerp dat hij al eerder in een potloodtekening in zwart-wit uitwerkte, toont een drie-eenheid van het gewichtsloze (de kolibrie), de zwaarte / massa (het gewicht), en het (teken-)medium (het potlood). Hij lijkt hiermee de tekenkunst als verbindend element tussen het alledaagse en het spirituele weer te geven. Want alleen op papier kun je deze (on-)zichtbare onderdelen met elkaar verbinden, die anders alleen in je geest kunnen bestaan.
Monsterlijk
‘A monster a day to keep the doctor away’, met dit motto tekent Tom Heerschop (1972) iedere dag een monster. Op zijn instagrampagina is te zien hoe hij zijn kleurrijke creaties stap voor stap opbouwt: hij begint met een bont geschilderde acrylvlek die hij vervolgens met penseel en zwarte inkt van karakteristieke details voorziet. De harige beestjes die in het Tekenkabinet worden tentoongesteld, zien er alles behalve monsterlijk – in de zin van angstaanjagende wezens – uit. Ze hebben iets aandoenlijks en herkenbaars, wat wordt onderstreept door de titels ‘Kameraadschap’ en ‘Omhelzen’. Het roept vragen op. Moeten we de monsters, of misschien beter gezegd ‘onze eigen monsters’ als kijker leren omarmen en ridiculiseren? Of is het misschien de dagelijkse herhaling van zetten waarmee de kunstenaar zijn eigen ‘monsters’ kan kanaliseren?
Tot slot
Het is een hele eer dat mijn eigen werk dit jaar in het Tekenkabinet mag hangen. Ik was benieuwd naar de wisselwerking met andere werken en ben tevreden met de opstelling. Mijn werk hangt o.a. naast het werk van Carrie Meijer (1951). Twee uitersten zou je in eerste instantie zeggen, met als enige overeenkomst het tekenen in zwart-wit. Toen ik onze werken naast elkaar in de catalogus bekeek zag ik meer overeenkomsten dan ik in eerste instantie in de gaten had. We spelen in beide werken met structuur en rasters en houden ervan om precies te werken, waarbij we ruimte voor imperfectie houden. Mijn getekende weergave van een snackautomaat gaat over dat waar niemand naar kijkt, omdat het zo banaal is, dat het voor mij juíst interessant wordt om te tekenen. Meijer houdt zich daarentegen bezig met ordening op het beeldvlak; ze creëert spannende ritmes van lijnen en cirkels die zich zojuist van het raster lijken te hebben losgeweekt en nu als een partituur voor je ogen dansen. Het is een van de vele ontmoetingen die in het Tekenkabinet nog t/m 30 april plaatsvinden.
Zelf komen kijken? Dat kan! De expo is iedere vrijdag t/m zondag te zien in Galerieruimte BMB, (Kerkstraat 129A Amsterdam). Zie voor meer informatie: https://www.tekenkabinet.nl/